48:1 | Dit nu zijn de namen der stammen. Van het einde noordwaarts, aan de zijde des wegs van Hethlon, waar men komt te Hamath, Hazar-enon, de landpale van Damaskus, noordwaarts aan de zijde van Hamath (ook zal hij den ooster- [en] westerhoek hebben), [zal] Dan een [snoer hebben]. |
48:2 | En aan de landpale van Dan, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Aser een. |
48:3 | En aan de landpale van Aser, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Nafthali een. |
48:4 | En aan de landpale van Nafthali, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Manasse een. |
48:5 | En aan de landpale van Manasse, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Efraim een. |
48:6 | En aan de landpale van Efraim, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Ruben een. |
48:7 | En aan de landpale van Ruben, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Juda een. |
48:8 | Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het hefoffer zijn, dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend [meetrieten] in breedte, en de lengte, als van een der [andere] delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden deszelven zijn. |
48:9 | Het hefoffer, dat gijlieden den HEERE zult offeren, zal wezen de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien duizend. |
48:10 | En daarin zal het heilig hefoffer zijn voor de priesteren, noordwaarts [de lengte] van vijf en twintig duizend, en westwaarts de breedte van tien duizend, en oostwaarts, de breedte van tien duizend, en zuidwaarts de lengte van vijf en twintig duizend; en het heiligdom des HEEREN zal in het midden deszelven zijn. |
48:11 | Het zal zijn voor de priesteren, die geheiligd zijn uit de kinderen van Zadok, die Mijn wacht hebben waargenomen; die niet gedwaald hebben, als de kinderen Israels dwaalden; gelijk als de [andere] Levieten gedwaald hebben. |
48:12 | En het geofferde van het hefoffer des lands zal hunlieden een heiligheid der heiligheden zijn, aan de landpale der Levieten. |
48:13 | Voorts zullen de Levieten tegenover de landpale der priesteren hebben de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien duizend; de ganse lengte zal zijn vijf en twintig duizend, en de breedte tien duizend. |
48:14 | En zij zullen daarvan niet verkopen, noch de eerstelingen des lands verwisselen, noch overdragen; want het is een heiligheid den HEERE. |
48:15 | Maar de vijf duizend, dat [is] hetgeen overgelaten is in de breedte, voor aan de vijf en twintig duizend, dat zal onheilig zijn, voor de stad, tot bewoning en tot voorsteden; en de stad zal in het midden daarvan zijn. |
48:16 | En dit zullen haar maten zijn: de noorderhoek, vier duizend en vijfhonderd [meetrieten]; en de zuiderhoek vier duizend en vijfhonderd en van den oosterhoek vier duizend en vijfhonderd; en de westerhoek vier duizend en vijfhonderd. |
48:17 | De voorsteden nu der stad zullen zijn, noordwaarts tweehonderd en vijftig, en zuidwaarts tweehonderd en vijftig, en oostwaarts tweehonderd en vijftig, en westwaarts tweehonderd en vijftig. |
48:18 | En het overgelatene in de lengte, tegenover het heilig hefoffer, zal zijn tien duizend oostwaarts, en tien duizend westwaarts; en het zal tegenover het heilig hefoffer zijn; en de inkomst daarvan zal wezen tot onderhoud voor degenen, die de stad dienen. |
48:19 | En die de stad dienen, zullen haar dienen uit alle stammen Israels. |
48:20 | Het ganse hefoffer zal zijn van vijf en twintig duizend [meetrieten], met vijf en twintig duizend; vierkant zult gijlieden het heilig hefoffer offeren, met de bezitting der stad. |
48:21 | En het overgelatene zal voor den vorst zijn, van deze en van gene zijde des heiligen hefoffers, en van de bezitting der stad, voor aan de vijf en twintig duizend [meetrieten] des hefoffers, tot aan de ooster- en westerlandpale, voor aan de vijf en twintig duizend aan de westerlandpale, tegenover de [andere] delen, [dat] zal voor den vorst zijn; en het heilig hefoffer, en het heiligdom des huizes, zal in het midden daarvan zijn. |
48:22 | Van de bezitting nu der Levieten, en van de bezitting der stad af, zijnde in het midden van hetgeen des vorsten zal zijn; [wat] tussen de landpale van Juda, en tussen de landpale van Benjamin is, zal des vorsten zijn. |
48:23 | Aangaande voorts het overige der stammen; van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Benjamin een [snoer]. |
48:24 | En aan de landpale van Benjamin, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Simeon een. |
48:25 | En aan de landpale van Simeon, van den oosterhoek tot de westerhoek toe, Issaschar een. |
48:26 | En aan de landpale van Issaschar, van den oosterhoek tot aan den westerhoek toe, Zebulon een. |
48:27 | En aan de landpale van Zebulon, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Gad een. |
48:28 | Aan de landpale nu van Gad, aan den zuiderhoek zuidwaarts, daar zal de landpale zijn van Thamar af, [naar] het twistwater van Kades, [voorts] naar de beek henen, tot aan de grote zee. |
48:29 | Dit is het land, dat gijlieden zult doen vallen in erfenis, voor de stammen Israels, en dit zullen hun delen zijn, spreekt de Heere HEERE. |
48:30 | Voorts zullen dit de uitgangen der stad zijn: van den noorderhoek, vier duizend en vijfhonderd maten. |
48:31 | En de poorten der stad zullen zijn naar de namen der stammen Israels; drie poorten noordwaarts; een poort van Ruben, een poort van Juda, een poort van Levi. |
48:32 | En aan den oosterhoek, vier duizend en vijfhonderd [maten], en drie poorten: namelijk, een poort van Jozef, een poort van Benjamin, een poort van Dan. |
48:33 | De zuiderhoek ook vier duizend en vijfhonderd maten, en drie poorten: een poort van Simeon, een poort van Issaschar, een poort van Zebulon. |
48:34 | De westerhoek, vier duizend en vijfhonderd; derzelver poorten drie: een poort van Gad, een poort van Aser, een poort van Nafthali. |
48:35 | Rondom achttien duizend; en de naam der stad zal van [dien] dag af zijn: DE HEERE IS ALDAAR. |